TAIZÉ

De doop

 

Is de doop nodig om christen te worden?

Om de volle betekenis van de doop te begrijpen, moeten we kijken naar hoe de eerste leerlingen van Christus de doop beleefden. Tijdens het eerste Pinksterfeest worden de toehoorders van Petrus diep geraakt. Ze beseffen dat ze in Jezus niet de Gezondene van God herkend hebben. Ze voelen zich verslagen en vragen de apostelen: “Wat moeten wij doen?” Dan antwoordt Petrus: “Bekeer u! Ieder van u moet zich laten dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult u de gave van de heilige Geest ontvangen.” (Handelingen 2,37-38) De doop drukt enerzijds de metanoia uit, de radicale ommekeer die de ontmoeting met God teweegbrengt. Anderzijds worden wij nieuwe mensen door de heilige Geest te ontvangen (zie 2 Korintiërs 5,17). Hij vormt de onvruchtbare verslagenheid om tot bekering, waardoor de deur geopend wordt naar een leven in gemeenschap.

De doop is veel meer dan slechts een uiterlijke rite die een sociologische binding aangeeft. Zij betekent de ingrijpende omvorming van de mens door Gods Adem. In zekere zin is de doop een voortdurend Pinksteren, dat de Kerk door de eeuwen heen opbouwt. (N.B.: De vroege Kerk, net als tegenwoordig nog de oosterse kerken, scheidde de doop niet van het vormsel.) Als de gedoopte zijn hart opent voor de nieuwheid van God, ontvangt hij een kiem van Leven die hem omvormt en in staat stelt om een nieuw leven te gaan leiden (zie 1 Petrus 1,22-33).

Dit leven is bij uitstek een samenleven met anderen. Daarom heeft het noodzakelijkerwijs een uiterlijke kant. De omvorming van het hart blijft het belangrijkst, maar zij vindt uitdrukking in een concrete verandering van levenswijze, in het zich verbinden aan een biddende gemeenschap die samen deelt en die universeel wil zijn (Handelingen 2,42-47). Johannes zegt ons: “Als iemand zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, kan hij God niet liefhebben, die hij nooit heeft gezien.” (1 Johannes 4,20) Het gaat niet in de eerste plaats om het beleven van een ervaring, maar om een samenleven met anderen, waarin onze gemeenschap met de onzichtbare God concreet wordt. De doop is dus ook een openbare gebeurtenis, waardoor de gemeenschap van gelovigen een nieuw lid in haar midden opneemt.

God wil het leven voor ons, in overvloed. Wij hebben toegang tot dit leven in zijn Zoon (zie 1 Johannes 5,11). Jezus is zo het definitieve ‘jawoord’ van God aan ons. Door de doop verbindt Christus ons met zijn ‘ja’, dat het ‘ja’ wordt dat wij aan God teruggeven (zie 2 Korintiërs 1,19-20). Dit ‘ja’, dat uitgesproken werd bij onze doop, wordt vervolgens zichtbaar in alle keuzes, klein of groot, die wij maken om ons geloof te verwezenlijken. Daarom kun je zeggen dat heel het christelijk leven niets anders is dan een tot uitdrukking brengen van het ‘ja’ van onze doop. Wij zijn allemaal geroepen om de betekenis van onze doop te vertalen in ons dagelijks leven en steeds weer opnieuw op weg te gaan in Christus’ spoor: of we nu jong gedoopt werden en de stap in onze naam gezet werd door onze familie, of dat we zelf de stap gezet hebben door om het sacrament te vragen.

Welk verband bestaat er tussen Jezus’ doop en onze doop?

Op de drempel van het christelijke tijdperk was er in Palestina een man Gods die Johannes heette. Hij kondigde de ophanden zijnde komst van de Heer aan, die de huidige wereld geheel en al zou veranderen. Hij riep de gelovigen op tot concrete daden van voorbereiding. Deze gingen het water in van de rivier de Jordaan. Zo drukten ze hun verlangen uit naar vergeving en lieten ze zien dat ze met een verandering van hun gedrag de komende God wilden ontvangen. Johannes verduidelijkte daarbij dat deze daad alleen maar een voorbereiding was. Een ander, sterker dan hij, zou komen om te dopen “in heilige Geest en vuur” (Matteüs 3,11).

Dan komt Jezus. In plaats van uit de hemel Gods vuur af te roepen, vraagt Hij zelf om de doop, ondanks Johannes’ verbazing en aarzeling (zie Matteus 3,14). Hij is er zeker van dat zijn plaats temidden van de anderen is, in een volledige solidariteit met hen die zich bewust zijn van hun fouten. Zo laat Hij zien dat God ons niet wil bevrijden van een onecht leven, zonder eerst dit leven helemaal te delen. Als Jezus zich laat overspoelen door de golven, symboliseert Hij daarmee zijn verlangen om tot het diepst van ons menszijn af te dalen, om ons menszijn van binnenuit voor Gods licht te openen.

Deze ‘dood’ wordt meteen gevolgd door een ‘opstanding’. “Toen Jezus uit het water kwam, zag Hij de hemel openbreken en de Geest als een duif op zich neerkomen.” (Marcus 1,10) De muur tussen God en de mensen is neergehaald; God is weer thuis bij de mensen. Er komen woorden van de Vader die zijn relatie met Jezus uitdrukken in het licht van de Hebreeuwse Schriften. Tegelijkertijd zendt Hij zijn Zoon om deze relatie aan de anderen door te geven. De Schepper Geest bewerkt en vernieuwt de aarde vanuit het menszijn van Christus. Zo laat Hij ons binnengaan in een gemeenschap met de eeuwige Vader.

Het is geen misvatting als wij onze doop zien als het gebaar waardoor Christus zijn arm op onze schouder legt en ons meeneemt in de ruimte die zijn eigen doop geopend heeft. Met Hem verzaken wij een leven dat getekend werd door zelfvoldaanheid en isolement, om een nieuw leven binnen te treden, een leven van gemeenschap (zie Romeinen 6,3-6). Samen met Jezus horen wij de Vader deze woorden van licht tot ons spreken: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind.” (Marcus 1,11) Als zonen en dochters in de Zoon kunnen wij nu, in ons leven, Jezus’ zending voortzetten en getuigen van de komst van Gods koninkrijk dat doordringt in onze wereld en haar van binnenuit verandert. Kort gezegd: de doop plaatst ons bin
nenin het Lichaam van Christus. De doop dompelt onze beperktheid en zelfs onze weigering onder in het water van Gods barmhartigheid. Zo ontstaat een kanaal waardoor Gods aanwezigheid door ons heen de geschiedenis in kan stromen.

Brief uit Taizé: 2004/5

Bijgewerkt: 18 oktober 2004