TAIZÉ

Wat is de plaats van de mens in het universum?

 

In de antieke oudheid zag men de wereld als een huis met drie verdiepingen. Boven was de hemel. Daar woonde God met zijn engelen. Beneden, onder de aarde, was het rijk van de doden. En in het midden was de aarde zelf, bewoond door de planten, dieren en mensen. In zo’n universum lijkt het belang van de mens vanzelfsprekend. Geplaatst tussen de goddelijke wereld en de geschapen wereld was hij geroepen om tussen deze twee te bemiddelen.

De moderne wetenschap heeft in dit gezichtspunt radicaal verandering gebracht. Wat verloren op een kleine planeet die om een ster draait die zelf weer één van de miljarden is, in een middelgroot melkwegstelsel en in een universum dat zich voortdurend uitbreidt... Om dan de pretentie te hebben dat wij een centrale plaats innemen in de orde der dingen, lijkt absurd en voorbijgaand aan elk gevoel voor maat.

Toch had de bijbelse mens een zelfde soort ervaring. In psalm 8 kijkt iemand naar de weidse, met sterren bezaaide nachthemel. En spontaan roept hij uit: “Wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt, het mensenkind dat U naar hem omziet?” (v. 5) Ook voor hem was de immensiteit van het universum overweldigend.

Maar in het volgende vers vindt de psalmist zijn evenwicht terug in een overtuiging die een daad van geloof is: “U hebt hem bijna een god gemaakt.” De plaats van de mens in het universum komt uiteindelijk voort uit een relatie met de Bron van alle leven. God koos de mens niet uit omdat deze het meest indrukwekkend was van alles wat er bestond; op zichzelf genomen is de mens, kwetsbaar en klein als hij is, echt niet veel. Zijn grootheid zit hem niet in zijn kwaliteiten maar in zijn goddelijke roeping: God heeft hem uitgekozen om te heersen over het werk van zijn handen (v. 7).

Hier stuiten we op een ander probleem. Het woord ‘heersen’ kan hele negatieve connotaties hebben. Kun je zeggen dat mensen het recht, of zelfs de plicht, hebben om hun wil op te leggen aan de hele schepping? Is er niet ontzettend veel schade aangericht doordat de mens de aarde ongeremd uitbuitte? Lijden we niet nu onder de gevolgen daarvan?

Het werkwoord ‘heersen’ verwijst in de eerste plaats naar het handelen van een koning. En in Israël was het niet de taak van de koning om het volk te onderdrukken maar juist om garant te staan voor het recht en de vrede in de samenleving. Hij moest zijn macht gebruiken om ervoor te zorgen dat de sterkeren de zwakkeren niet onder de voet liepen, dat de verschillende groepen harmonisch konden samenleven. Op dezelfde manier is het in de bijbel de rol van de mens om zijn gaven van intelligentie en creativiteit in te zetten om het universum zo bewoonbaar mogelijk te maken voor alle schepselen. En in dit streven naar vrede in de kosmos moet de mens beginnen bij de innerlijke vrede die voortkomt uit gemeenschap met God, de bron van vrede. Doet hij dat niet, dan zal hij enkel zijn eigen verdeeldheid op de wereld om hem heen projecteren.

Hoe moeten we in deze tijd de bijbelgedeelten over de schepping lezen?

Het is duidelijk dat de gedeelten over de schepping die we aan het begin van onze bijbel vinden, niet geschreven zijn vanuit het gezichtspunt van de moderne wetenschap. Sommige mensen zouden deze stukken daarom radicaal willen verwerpen. Anderen proberen, in reactie hierop, te bewijzen dat ze de werkelijkheid beter beschrijven dan de moderne wetenschappelijke theorieën. Is er een uitweg mogelijk uit deze dialoog die zo vruchteloos schijnt?

In de eerste plaats is er voor dit zogenaamde conflict tussen geloof en wetenschap weinig steun te vinden in de teksten zelf. Het eerste hoofdstuk van het boek Genesis is op zijn manier ‘wetenschappelijk’. Het getuigt van een vermogen om minutieus waar te nemen en te classificeren. In vers 12 bijvoorbeeld worden de verschillende soorten planten met zorg van elkaar onderscheiden, naar alle waarschijnlijkheid naar de manier waarop ze zich vermeerderen: planten zonder zichtbare zaden, graan dat zaad draagt en de bomen met zaad dat in vruchten verborgen zit. Het is alleen niet de wetenschap van onze tijd, omdat de bijbelschrijvers geen beschikking hadden over de methodologie en de middelen waarover wij beschikken.

Maar het werkelijke verschil tussen de bijbelgedeelten en een wetenschappelijke studie over de oorsprong van het universum zit hem niet zozeer in de toegepaste methode maar veel meer in de vragen die gesteld worden. De natuurkundigen en de biologen van onze tijd zijn voor alles geinteresseerd in de mechanismen waardoor de wereld en het leven gevormd werden en hun functioneren in stand gehouden wordt. De bijbelschrijvers houdt iets heel anders bezig: zij willen uitdrukking geven aan hoe de geschiedenis van Israël met zijn God enerzijds en de mensheid en het universum als geheel anderzijds met elkaar te maken hebben. Ze willen duidelijk maken dat hun God werkelijk een universele God is die diep betrokken is bij het bestaan en het lot van alles wat bestaat.

Bovendien willen ze laten zien hoe de wereld zoals wij die kennen, voortvloeit uit de identiteit van deze God. Wat hoort bij haar karakteristieke trekken als zij door God geschapen is, en wat is juist niet in overeenstemming met haar ‘status’ een goddelijke schepping te zijn? Als we zo onze oorsprong gaan verstaan, dan vinden we daarin de grondlijnen die ons laten zien hoe we zouden moeten leven. De zorg van de bijbelschrijvers is dus alles behalve een theoretische. Hun zoeken is een zoeken naar wat de bijbel ‘wijsheid’ noemt, de poging om een leven te leiden dat in overeenstemming is met wat echt is en waar.

Als we de bijbelgedeelten zien als een alternatief voor de wetenschappelijke theorieën of als een film “hoe het echt is gegaan”, dan zal dit ons zeker ontgoochelen. Maar als we zoeken naar de betekenis van ons bestaan, dan kunnen we in deze gedeelten intuïties vinden die ons heel ver brengen. Als alles uiteindelijk zijn oorsprong vindt in God, dan is onze relatie met Hem de sleutel voor een bestaan dat werkelijk zin heeft.

Bijgewerkt: 26 juni 2006