De diepe kern van goedheid aanboren
Jarenlang kwam Paul Ricœur, een filosoof van protestantse huize, regelmatig naar Taizé. Hij overleed in 2005. Hij was 92 jaar.
De volgende tekst is de weerslag van een gesprek met hem tijdens zijn verblijf in Taizé in de Goede Week van het jaar 2000.
Goedheid die plotseling doorbreekt
Wat ik kom zoeken in Taizé? Ik zou zeggen een soort zelftest met wat ik ten diepste geloof, namelijk dat wat men religie noemt te maken heeft met goedheid. Wij zijn dat wat vergeten, vooral in sommige christelijke tradities. Ik bedoel dat men geneigd is religie te vernauwen tot een gesloten systeem waar schuld en kwaad centraal staan. Natuurlijk onderschat ik dit probleem niet. Ik ben er immers tientallen jaren intensief mee bezig geweest. Maar ik heb er als het ware behoefte aan om aan te tonen dat goedheid uiteindelijk sterker is dan het kwade, zelfs het meest afschuwelijke. En als religies een zin hebben, dan bestaat die eruit dat de diepe kern van goedheid in de mens aangeboord wordt waardoor deze vrij baan krijgt. Welnu, hier in Taizé zie ik hoe goedheid, op allerhande manier, plotseling doorbreekt: in de hartelijkheid waarmee de broeders met elkaar omgaan, in hun rustige en discrete gastvrijheid, en in het gebed. Daar zie ik duizenden jongeren die nauwelijks op een rationele manier hebben leren denken over goed en kwaad, over God, genade, over Jezus Christus, maar bij wie een spontane neiging tot het goede is te bespeuren.
De taal van de liturgie
Wij worden overstelpt door woorden, redeneringen en polemieken. En door de virtuele wereld van internet. Er is als het ware een schemerzone ontstaan waaruit in elk geval de volgende zekerheid in alle helderheid opgediept moet worden: het goede in de mens is veel wezenlijker en sterker dan het meest verderfelijke kwaad. Men moet dat niet alleen aanvoelen, maar er ook een taal aan geven. De taal van Taizé is niet de taal van de filosofie, noch zelfs van de theologie. Het is de taal van de liturgie. En voor mij is de liturgie niet simpelweg iets doen; liturgie is voor mij denken. Op een subtiele manier gaat er een theologie schuil in de liturgie en men kan die als volgt samenvatten: “de wet van het gebed, dat is de wet van het geloof”.
Van negatief naar positief protest
Ik zou zeggen dat het begrip ‘zonde’ niet meer centraal staat, maar verdrongen is door de fundamentelere vraag van zin et zinloosheid, van absurditeit. (…) Onze beschaving heeft inderdaad God gedood, d.w.z. heeft het absurde en de zinloosheid laten prevaleren boven zingeving. Ik denk dat dit een uiting is van een diepgaand protest. Ik gebruik hier het woord protest dat niet alleen een negatieve, maar ook een positievere lading heeft. Het één komt voort uit het ander. Zo ontstaat de positieve bevestiging dat het Niets, het absurde, de dood niet het laatste woord hebben. En zo kom ik weer terug op het goede. Dit is niet alleen een antwoord op het kwade, maar vooral ook op de zinloosheid. Het woord ‘protest’ heeft te maken met ‘testis’: ‘getuige’; men ‘pro-testeert’ en dit gaat vooraf aan ‘attesteren’. In Taizé gaat men de weg van protest naar attest, het negatieve omzetten in iets positiefs. De omzetting gebeurt, zoals ik straks al zei, door de wet van het gebed, de wet van het geloof. Men zegt dus nee tegen iets dat negatief is. En ik denk dat dit gebeurt door het gebed. Vanmorgen werd ik zeer geraakt door de gezangen die de vorm van een aanroepingsgebed aannemen: “O Christus...” Deze gezangen zijn niet beschrijvend van aard, noch geven ze voorschriften. Als je aan het zingen bent, voel je je aangespoord naar het hogere. Ze zijn een blije oproep tot God. Door zo te bidden en te zingen, wordt het goede in ons opgewekt.
“Wie zal ons leren wat geluk is?”
Ik hou veel van het woord ‘geluk’. Lang heb ik gedacht dat het óf te makkelijk óf te moeilijk was om over geluk te praten. Deze aarzeling heb ik achter me gelaten. Of liever: ik heb hem uitgediept door me te concentreren op het begrip geluk. Dit vat ik op in alle denkbare betekenissen, inclusief de Zaligsprekingen. Ik ben geneigd om te zeggen dat de formule van het geluk besloten ligt in “Gelukkig is degene die…” Het begrip geluk is dan voor mij een ‘(h)er-erkenning’, in de drie betekenissen van het woord: ik herken het bij mezelf, ik vind het prettig als de ander gelukkig is en ik ben erkentelijk voor wat ik aan niet-spectaculaire gaven van geluk heb meegekregen. Met name het geluk dat mijn geheugen goed functioneert. Zo genees ik me van de neiging om te vergeten. Vergeten is het tegendeel van geluk. Dat maakt het me mogelijk om én als filosoof te functioneren, die gevoed wordt vanuit het Griekse denken, én als lezer van de bijbel en het evangelie. Het begrip geluk wordt zo op twee onderscheiden manieren uitgelegd. Het beste in de Griekse filosofie komt voort uit nadenken over het geluk, het Griekse woord ‘eudeimon’ – bij Plato en Aristoteles was er sprake van eudeimonisme –; anderzijds voel ik me zeer thuis in de bijbel. Ik denk nu ineens aan het begin van psalm 4: “Wie zal ons leren wat geluk is?” Dit is een wat retorische vraag, maar het antwoord hierop is te vinden in de Zaligsprekingen. Deze vormen de gelukshorizon van iemand die goedwillend is. Immers het geluk is niet simpelweg wat ik niet heb, wat ik hoop te krijgen, maar ook wat ik, terugkijkend, prettig heb gevonden.
Drie vormen van geluk
Onlangs was ik aan het nadenken over de vormen die geluk aanneemt. Ik ben geneigd te zeggen dat geluk de vorm aanneemt van bewondering waar het de schepping of een mooi landschap betreft. En vervolgens, als tweede vorm, de herkenning van de ander. Neem het bruiloftsmodel uit het Hooglied. Geluk uit zich hier als jubelgezang. En tenslotte, de derde vorm: dat is het verwachtingsvol uitkijken naar de toekomst. Je verwacht nog iets van het leven. Ik hoop moedig te zijn als ik geconfronteerd word met ongeluk, maar ik ga ervan uit dat geluk mij te wachten staat. Ik gebruik hier met opzet “verwachtingsvol uitzien naar”, omdat ik denk aan de eerste brief aan de Korintiërs die voorafgaat aan het beroemde hoofdstuk 13 over de liefde die alles begrijpt en alles vergeeft enz. Het hoofdstuk ervóór begint met: “Streef naar de grootste gave.” “Streef dit na, streef dit na!” Dus het geluk als je iets goeds en moois nastreeft, completeert het geluk dat zich uit in jubelzang of bewondering.
Een blijmoedige dienstbaarheid
Wat me hier allereerst opvalt in de dagelijkse liturgievieringen, in de diverse ontmoetingen, de maaltijden en de gesprekken, dat is dat iedereen op volstrekte voet van gelijkheid met elkaar omgaat. Ik heb soms de indruk dat door de geduldige en vanzelfsprekende nauwkeurigheid waarmee alles door ieder van de broedergemeenschap gedaan wordt, iedereen gehoorzaamt en niemand commandeert. Hieruit ontstaat de indruk van blijmoedige dienstbaarheid, van een gehoorzaamheid die genegenheid uitstraalt, ja, zoiets is het. Dit is dus volslagen tegengesteld aan het idee van onderwerping of zo maar in het wilde weg wat doen. Deze in het algemeen wat smalle weg tussen wat ik net noemde, onderwerping en zomaar wat doen, wordt hier ruimschoots afgebakend door het leven in gemeenschap. Juist daarvan hebben allen die hieraan deelnemen – en deelnemen moet altijd actief zijn! – veel baat. Ik ben er één van die dit zo heeft ondervonden. Wij hebben baat bij deze vorm van genegenheid uitstraalt. Alsof we iets navolgen wat ons ten voorbeeld wordt gesteld. De broedergemeenschap legt geen model op dat intimiderend werkt, maar vééleer een model dat je op vriendelijke manier aanspoort. Ik vind dit een mooi woord, aansporing, omdat het van een andere orde is dan bevel en nog minder van dwang. Het begrip aansporing ligt evenmin op het vlak van wantrouwen of aarzeling wat schering en inslag is in het beroepsleven, het stadsleven of in het leven buiten werktijd. Het is deze rust die op anderen overslaat, die voor mij kenmerkend is als je enige tijd doorbrengt bij de broedergemeenschap van Taizé.