Een kenner van de geschriften van de eerste christenen, vestigde er de aandacht op dat er tot in de negende eeuw geen geschrift over de eucharistie bestond. Vóór die tijd vinden we wel talrijke en belangwekkende verwijzingen naar de eucharistie, maar ze vormt zelf niet het onderwerp van een verhandeling. Voor de eerste christenen staat de eucharistie namelijk niet op zichzelf. Ze is altijd verbonden met het geheel van het geloofsmysterie, waarvan ze de synthese vormt. Als een wezenlijk punt van het geloof bestreden wordt, dan dient de eucharistie als leidraad om te laten zien wat wel of niet door de beugel kan. Zo zal Irenaeus uit Lyon in de tweede eeuw zeggen: “Onze denkwijze stemt overeen met de eucharistie, en op haar beurt bevestigt de eucharistie onze denkwijze.” Als je Irenaeus op dit spoorvolgt, kom je bij de kern van het geloof.
De goedheid van de schepping
Irenaeus, de grote bisschop van Lyon, werd geconfronteerd met geestelijke stromingen die de zichtbare wereld minachtten en dachten dat zij vanuit mislukking ontstaan was. Irenaeus zag in de eucharistie een bevestiging van de goedheid van de schepping. Volgens Irenaeus is het onmogelijk om te twijfelen aan deze goedheid, omdat, “Jezus het brood, dat uit de schepping voortkomt, nam, dankte, en zei: Dit is mijn lichaam. En zo ook de beker, die voortkomt uit de schepping waarvan wij deel uitmaken: hij verklaarde dat dit zijn bloed was...” (AH, boek IV, 17, 5) De eucharistie kan geen denkwijze bevestigen die de schepping veracht. Integendeel, ze spreekt over de waardigheid van de schepping.
De opstanding van het lichaam
Irenaeus beriep zich op de eucharistie om het geloof in de opstanding van het lichaam te onderbouwen. In de oudheid werden de christenen vanwege dit geloof bespot. Degenen die op hen neerkeken, beweerden dat alleen zij zelf een echt geestelijk leven leidden. Deze discussie brengt ons bij de kern van het geloof in Christus en van de christelijke visie op God, maar ook de visie op de mens en op het leven waartoe God ons roept om het met Hem te delen.
Om de ware inzet van deze discussie te begrijpen, moeten we weten dat de opstanding van het lichaam geen zaak is van moleculen. Paulus bevestigt op krachtige wijze de opstanding van het lichaam, maar hij beseft dat alles zal worden omgevormd: “Wat u zaait, heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel.” (1 Korintiërs 15,37) Er bestaat dus een nieuw lichaam, een verheerlijkt lichaam. In die zin is er sprake van een onderbreking, maar tegelijkertijd is er ook voortzetting, want de plant of het tarwe komen voort uit het zaad.
In God is er plaats voor verschil
Ons lichaam bestaat uit onze persoon met zijn persoonlijke geschiedenis. Met Hemelvaart is Christus met zijn verheerlijkt lichaam binnengetreden in Gods eeuwigheid. Zijn aardse leven was voor hem niet iets ‘tussen haakjes’. Bezield door het geloof in de opgestane Christus, begrepen de eerste christenen dat God ieders geschiedenis wil ontvangen. In God is er plaats voor het meest persoonlijke, voor wat uniek is in ieder mens, voor alles wat verenigbaar is met de liefde. Dit geloof belijdt dat in Gods eeuwigheid het menselijke niet terzijde wordt geschoven. Ook de meest volledige vereniging met God die je je kunt voorstellen, gaat niet ten koste van het verschil. Als God ieder bij zijn naam noemt, betekent dat dat wij dit ook kunnen doen als wij bij Hem leven. Wij zullen de mensen die wij liefhadden, weerzien. Dostojewski werd gevoed door het geloof van de eerste christenen. Hij kon aan het eind van de Broeders Karamazov schrijven: “Wij zullen opstaan, en wij zullen elkaar weerzien, wij zullen elkaar vol vreugde vertellen wat er gebeurd is.” Het ontkennen van de opstanding van het lichaam, zou erop neerkomen dat we de God van het evangelie en wat Hij met ons voorheeft, misvormen. Deze God verdraagt immers niet alleen verschillen, maar Hij verlangt ernaar, Hij koestert ze en biedt ze toekomst.
Daarvan was Irenaeus overtuigd: “Hoe kunnen zij beweren dat het vlees niet in staat is Gods gave, die bestaat in het eeuwige leven, te ontvangen, terwijl het gevoed wordt door het bloed en het lichaam van Christus?” (Zie AH, boek IV, 18, 4.) In de eucharistie raakt het leven van de Opgestane niet enkel onze geest, noch komt het slechts als een idee binnen via onze oren. Dit voedsel raakt werkelijk ons lichaam. Irenaeus benadrukte dat de christenen verkondigen dat “het vlees en de Geest op harmonieuze wijze met elkaar verbonden en verenigd zijn. Het aardse brood is geen gewoon brood meer, maar eucharistie, nadat het de aanroeping van God ontvangen heeft. Het is dan samengesteld uit twee elementen, het ene aards en het andere hemels. Zo zijn ook onze lichamen die deelnemen aan de eucharistie, niet meer sterfelijk, omdat zij deelhebben aan de hoop van de opstanding.” (AH, boek IV, 18, 5)
De opdracht aan al het geschapene herkennen
De deelname aan de eucharistie wordt zo een manier om te verkondigen dat de wereld zin heeft. De gelovige herkent erin dat de schepping niet geroepen is tot het noodlot van de dood, maar tot omvorming. De eucharistie bezingt immers de overwinning van het leven. Dit neemt niet weg dat we door de dood heen moeten, maar juist daar zal de omvorming plaatsvinden. In de christen is echter al een kiem uitgezaaid. Een voorganger van Irenaeus, Ignatius van Antiochië, noemde dit, verwijzend naar de eucharistie, “een geneesmiddel van eeuwigheid”. Als we het eucharistisch lichaam van Christus en zijn leven als Opgestane ontvangen, dan laten wij ons opnemen in de ruimte waar de dood niet meer bestaat en waar de Geest een sluier oplicht van “wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, alles wat God bestemd heeft voor wie hem liefheeft” (1 Korintiërs 2,9).
Eucharistie en sociale verantwoordelijkheid
Een ander aspect van de eucharistie, dat ook bij Irenaeus al aanwezig is, wordt uitgebreid besproken door de kerkvaders in de derde en vierde eeuw: als we de eucharistie vieren, beseffen we onze sociale verantwoordelijkheid. Als wij het lichaam van Christus worden door onze deelname aan de eucharistie, als wij werkelijk leden van elkaars lichaam zijn, dan kunnen wij ons niet meer gedragen alsof de noodlijdende mensen ons niets aangaan. Zo ontstaat bij de eerste christenen de gewoonte om bij de eucharistie een gave voor de armen mee te brengen. Dit groeide uit tot de collecte. Het bewijst dat in het christendom een daadwerkelijke ervaring van mystiek altijd daden voortbrengt.