TAIZÉ

De vrees voor God

 

Wat voor soort godsrelatie spreekt er uit de woorden ‘God vrezen’?

Er zijn verschillende woorden die onze relatie tot God uitdrukken. We kunnen in Hem geloven, Hem liefhebben, Hem dienen. Soms wordt er gesproken over ‘God vrezen’. Dit is moeilijk te begrijpen, maar het komt vaak voor in de bijbel. Het is dus de moeite waard om enkele teksten goed te lezen en te proberen zo goed mogelijk de betekenis ervan te begrijpen.

In alle religies speelt vrees een rol. De openbaringen van het goddelijke brengen sterke emoties teweeg, zelfs paniek en ontzetting. De godheid fascineert en schrikt tegelijkertijd af. Er bestaat geen ontmoeting met het onbekende en onverwachte van God zonder een moment van schrik. Zo was het sinds Gods verschijning op de Sinaï tot aan paasmorgen: de vrouwen die bij het lege graf kwamen, “beefden van angst” (Marcus 16,8). Er is echter in de bijbel bijna nooit sprake van opschudding die verwekt wordt door een goddelijke openbaring, zonder dat meteen de woorden weerklinken: “Vrees niet.” Religieuze vrees heeft geen waarde in zichzelf. Ze moet niet voortduren, maar plaats maken voor vertrouwen.

In andere teksten is de vrees voor God iets dat duurt en niet voorbijgaat. “De vrees van de Heer is rein, voor immer bestendig.” (Psalm 19,10) De verklaring voor deze bestendige vrees moet je niet zoeken in een religieus gevoel, maar in de politieke taal van die tijd. De beschermingsverdragen bepaalden dat de beschermelingen hun beschermer trouw zouden vrezen en dienen. In Gods verbond met Israël drukken dezelfde woorden de belofte van trouw aan God uit: “Wat verlangt de Heer uw God anders van u dan dat u Hem vreest en zijn wegen gaat, dat u Hem bemint en dient met heel uw hart en heel uw ziel?” (Deuteronomium 10,12) God vrezen, Hem beminnen en dienen zijn hier synoniem. De vrees voor God is niet meer een emotie, maar een stabiele houding van trouw aan het verbond.

In de psalmen betekent de vrees voor God “zijn verbond bewaren en zijn geboden metterdaad onderhouden” (Psalm 103,18). “De godvrezenden” vormen de “grote gemeenschap” van gelovigen die in de tempel samenkomen om te bidden en te prijzen (Psalm 22,26). In dit verband heeft de vrees van de Heer veel weg van wat wij godsdienst noemen. Daarom wordt zij onderwezen: “Kom, kinderen, luister naar mij: in vrees voor de Heer zal ik jullie onderwijzen.” (Psalm 34,12) “De vrees van de Heer onderwijzen” heeft niets te maken met het verwekken van angst. Het betekent onderwijs in de gebeden en geboden, de inwijding in een leven van vertrouwen op God: “Jij die de Heer vreest, vertrouw op Hem.” (Wijsheid van Jezus Sirach 2,8)

Als je rekening houdt met de wijze waarop de bijbel het woord ‘vrezen’ gebruikt, kun je het op veel plaatsen vertalen met ‘aanbidden’ of ‘liefhebben’. De ‘vrees voor God’ kun je dan vertalen met ‘trouw’.

Heeft de vrees voor God ons in deze tijd nog iets te zeggen?

De huidige reserve om te spreken over de vrees voor God is ongetwijfeld gerechtvaardigd. De taal van de angst heeft het feit dat God liefde is, vaak onherkenbaar gemaakt. Om dit gevaar te vermijden, gebruikt men overal waar dit mogelijk is andere woorden. In de twee Testamenten blijven er echter teksten over waar de vrees voor God een moeilijk vervangbaar sleutelwoord is.

Bij de profeet Jesaja geneest de vrees voor God de angsten van de mensen: “Zo heeft de Heer tot mij gesproken, toen Hij mij bij de hand greep en mij ervoor gewaarschuwd heeft de weg van dit volk te gaan: Noem niet samenzwering wat dit volk samenzwering noemt; vrees niet wat zij vrezen en heb geen angst daarvoor. De Heer van de machten moet u als heilig beschouwen, alleen voor Hem moet u angst hebben en bang zijn.” (8,11-13) Het is overduidelijk dat Jesaja oproept tot moed en vertrouwen. Dit vertrouwen noemt hij echter vrees en angst! Het is een retorische uitdrukking, en nog meer dan dat. Jesaja weet dat angst oncontroleerbaar is. Het lijkt er dus op alsof hij zegt: “Je kunt niet anders dan angstig zijn: heb dan angst voor God! Richt dus al de energie waardoor jullie angst aangewakkerd wordt op God.” Deze vrees voor God, die alle andere angsten absorbeert, is moeilijk te omschrijven. Ze is ongetwijfeld de bron van grote innerlijke vrijheid.

Wat verderop in Jesaja is de vrees voor God een charisma van de Messias: “De geest van de Heer rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en vrees voor de Heer.” (11,2) Net zoals wijsheid en sterkte, is vrees voor de Heer een gave van de heilige Geest! Deze gave wordt ook nederigheid genoemd. De Heer vrezen betekent in Hem de bron van al het goede herkennen. Dit stond heel duidelijk centraal in Jezus’ leven: “Ik doe niets uit Mijzelf… het zijn daden van de Vader, die in Mij blijft.” (Johannes 8,28 en 14,10)

Paulus schreef: “Bewerk uw heil met vrezen en beven. God immers brengt in u zowel het willen als het doen tot stand.” (Filippenzen 2,12-13) Paulus verklaart dat het heil komt door het geloof. “Zijn heil met vrezen en beven bewerken” moet hier dus een aspect van het geloof weergeven. Het geloof is niet een lichtzinnige zekerheid, maar een ‘bevend’ vertrouwen: een levendig, verwonderd, waakzaam vertrouwen. Ons heil is een wonder dat God in ons ‘bewerkt’. Daarom vraagt het al onze aandacht. “Met vrezen en beven bewerken” is de bewustwording dat elk moment een ontmoeting met God is. God is immers op elk moment aan het werk in ons.

“Wie de Heer vreest, prijs Hem, alle nazaten van Jakob, eer Hem alle nazaten van Israël, vrees Hem.” (Psalm 22,24) Hier vind je een wonderlijke rij van werkwoorden: “Prijs, eer en vrees de Heer!” De vrees is hier de lofprijzing die op een punt komt waar ze niet meer weet wat te zeggen. De lofprijzing is geworden tot verwondering, stilte en liefde…

Brief uit Taizé: 2004/4

Bijgewerkt: 25 augustus 2004