Moet je als christen in het bestaan van de hel geloven?
Vroeger hield de christelijke boodschap onvermijdelijk ook een vermelding van de hel in, gericht aan het adres van halfslachtige of onwillige gelovigen. Tegenwoordig geeft zelfs het idee dat er zo’n plaats zou bestaan al aanstoot, omdat dit het geloof in een God van liefde zo lijkt tegen te spreken. Zou Christus werkelijk toestaan dat iemand voor wie Hij zijn leven tot het uiterste heeft gegeven, definitief verloren zou gaan?
Elke reflectie over de betekenis van dit moeilijke punt in de christelijke leer, moet beginnen met een verrassende conclusie: pas in het evangelie wordt er openlijk over de hel gesproken! De Hebreeuwse geschriften, ons Oude Testament, spreken vooral over de ‘Sheol’, een plaats onder de aarde, waar doden verblijven. Een duistere, vergeten plek, waar niemand uit terugkeert (zie Psalm 88,9-13 en Job 7,9). ‘Sheol’ is een soort ruimtelijke beschrijving van het begrip ‘dood’. In die zin, is het “een verzamelplaats van alles wat leeft” (Job 30,23), hoewel het feit dat God geacht wordt er afwezig te zijn, wijst op een bepaald verband met de zonde.
Als God een God van leven is, kan hij dan berusten in het feit dat de dood het laatste woord heeft? Soms zijn gelovigen verkondigers van een dwaze zekerheid: “U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien.” (Psalm 16,10) Hun hoop tegen alle hoop in heeft sommigen in Israël ertoe gebracht om een opstanding aan het einde der tijden te verwachten. En die verwachting, vanuit het vertrouwen, is geschiedenis geworden in Jezus Christus, “eerstgeborene uit de doden” (Kolossenzen 1,18) en zo “eerstgeborene van talloze broeders en zusters” (Romeinen 8,29).
Het geloof in de opstanding van Christus verzekert ons ervan dat de mensheid niet onvermijdelijk bestemd is tot de dood. Gods liefde is sterker, zoals de Russische icoon laat zien waarop Christus afdaalt in de Sheol om haar poorten open te breken en de gevangenen te bevrijden. Als gevolg daarvan, verandert de “plek van verderf” radicaal van karakter. Het is nu niet meer de plek waar God afwezig lijkt, maar de plek waar de realiteit van de zonde in het licht van Christus wordt gesteld. Deze plek is een ruimtelijke omschrijving van “de tweede dood” (Openbaring 20,6). Dat wil zeggen: de volgehouden weigering om de liefde die God altijd en aan iedereen aanbiedt, aan te nemen. Het begrip ‘hel’ onthult zo twee essentiele facetten van Gods onvoorwaardelijke liefde: zij respecteert de vrijheid van de mens volledig en zij blijft desalniettemin beschikbaar voor ieder mens, zelfs al zou die haar weigeren. De hel verkondigt op paradoxale wijze het goede nieuws dat het licht overal straalt, zelfs voor degenen die hun ogen gesloten houden uit angst of ergernis.
Is deze situatie definitief? Van binnenuit gezien, lijkt onze ‘hel’ altijd een doodlopende weg. Maar zou er daadwerkelijk iemand bestaan die met zijn weigering het geduld van God kan overwinnen? Christus dringt zich niet op, hij blijft “de arme van God”. Maar “Hij zal niet buigen en niet bezwijken” zolang zijn opdracht om overal vrede te brengen niet is vervuld (zie Jesaja 42,2-4) en zijn zwakte is sterker dan menselijke kracht (zie 1 Korintiërs 1,25).
Spreekt Jezus over de hel?
Jezus’ uitspraken bieden ons geen letterlijke en objectieve beschrijvingen van spirituele begrippen. Ze hebben tot doel om ons binnen te leiden in de waarheid met betrekking tot God en onszelf. Het doel van Jezus’ spreken en handelen is enkel en alleen het overbrengen van de blijde boodschap van Gods plan met deze wereld. Hij nodigt ons mensen uit om daaraan mee te werken door met heel ons wezen “ja te zeggen” en Hem te volgen. In zekere zin zijn alle uitspraken van Jezus niets anders dan een verdere uitwerking van zijn eerste woorden in het evangelie van Marcus: “De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws!” (Marcus 1,15)
Tegelijkertijd past Jezus deze boodschap aan aan de situatie van zijn toehoorders. Hij spreekt niet tot iedereen in dezelfde taal. Om zich verstaanbaar te maken, gebruikt hij omschrijvingen en uitdrukkingen waarmee zijn gesprekspartners vertrouwd zijn. Zoals Paulus na Hem zal doen, probeert hij “voor iedereen wel íets te worden, om in elke situatie althans enkelen te redden” (1 Korintiërs 9,22).
Als Hij dus wordt geconfronteerd met mensen die weigeren Hem serieus te nemen (vooral de elite van het volk, die denkt alles over God en zijn plannen al te weten), bedient Jezus zich van indrukwekkende profetische termen, in een poging om hun bedrieglijke arrogantie te ondermijnen. Soms dreigt hij de geloofsleraren, die denken dat ze volmaakt zijn, maar die in werkelijkheid de weg van de Heer verduisteren, met het “vuur van de Gehenna” (Mattëus 23,33; zie ook 5,22). De Gehenna, of de Vallei van Hinnon, was een plaats vlak bij Jeruzalem, waar vuilnis werd verbrand. Vroeger werd op deze plaats de god Moloch aanbeden, onder andere door het brengen van mensenoffers.
Als Jezus zo spreekt, is dat omdat Hij alles op alles wil zetten om door het harde pantser van een bepaalde groep mensen door te dringen. Maar Hij speelt nooit in op het slechte geweten. Integendeel: als Hij mensen ontmoet die denken dat ze ver van God verwijderd zijn – een overspelige vrouw (Johannes 8), een verdachte rijkaard (Lucas 19) – spreekt Hij enkel vriendelijke en begripsvolle woorden. Eén van de verwijten aan Hem luidt dat Hij “een vriend van zondaars” is (Mattëus 11,19).
Het is dus een ernstige misvatting als je, met een beroep op de strenge woorden van Jezus, angst zaait en deze angst gebruikt om je eigen doelen te bereiken, ook al zijn ze van spirituele aard. Wie zo handelt, schetst een karikatuur van God, die anderen verwijdert van het ware geloof. Juist tegen zulke mensen gebruikt Jezus bijzonder harde woorden (zie Mattëus 18,6). Het feit dat Jezus soms het beeld oproept van een mens die verloren loopt, komt voort uit zijn vurige verlangen om ieder mens te laten delen in het levende water van de Geest, uit zijn overtuiging dat het ware geluk alleen te vinden is in de liefdevolle verbondenheid met zijn Vader.
Brief uit Taizé: 2005/6