TAIZÉ

Het lijden van onschuldigen

 

Wat zegt de bijbel over het lijden van onschuldigen?

Het bezwaar van Iwan Karamazov in de beroemde roman van Dostojevski blijft voor veel mensen de grootste hindernis om te geloven in een God van liefde: kun je op God vertrouwen in een wereld waar kinderen gemarteld worden? Als God goed is, hoe kan Hij dan toelaten dat onschuldige mensen lijden?

De bijbel is het getuigenis van de spirituele zoektocht van mensen door de eeuwen heen en worstelt daarom vanzelfsprekend ook met deze vraag. In de psalmen vind je de verwarring van gelovigen als zij het geluk van slechte mensen en het ongeluk van de rechtvaardigen ervaren: "Ik bewaarde mijn hart vergeefs zonder smet, ik waste vergeefs mijn handen in onschuld, want ik word de hele dag gekweld, ik word getuchtigd van morgen tot morgen… Ik maar roepen om hulp, Heer, van ’s ochtends vroeg maar tot U smeken. Waarom verstoot U mij? Waarom verbergt U uw gelaat voor mij?" (Psalm 73,13-14 en 88,14-15) Het is duidelijk dat het vanouds veronderstelde verband tussen lijden en zonde niet altijd van toepassing is. Er bestaan talloze gevallen waarin het lijden niet het gevolg is van een leven dat ver van God verwijderd is.

Midden in de Hebreeuwse geschriften staat de figuur van Job model voor deze vraag. Hij is een rechtvaardige en vrome man die overspoeld wordt door beproevingen. Hij blijft vasthouden aan de bevestiging van zijn onschuld en ook aan zijn relatie met de Heer. Aan deze twee uitersten klampt hij zich tot het einde toe vast. Dan ziet Job zijn dispuut met de Heer uitmonden in een nieuwe doorbraak. Het gaat niet om een intellectuele uitleg of een rechtvaardiging van het lijden. Zoiets afschuwelijks zou God nooit aanbieden. Het gaat eerder om de onthulling van een samenhang waardoor alles van kleur verandert. Job begrijpt dat de poging om de verantwoordelijkheid van het lijden aan God toe te schrijven op een impasse uitloopt, op een totale vergissing. Nu deze verkeerde denkrichting terzijde is geschoven, is de weg vrij voor een visie met meer waarheidsgehalte.

Deze visie is al vanaf het begin van de bijbel aanwezig. De eerste onschuldige die wij in de bijbel tegenkomen is Abel, die onterecht vermoord wordt door zijn broer Kaïn. De auteur van Genesis schrijft hier verbluffende woorden: "De Heer zei tegen Kaïn: Wat hebt u gedaan? Hoor, het bloed van uw broer roept uit de aarde naar Mij!" (Gen 4,10) Het bloed is in de bijbel de zetel van het leven (zie Leviticus 17,11.14). Dit leven, dat vertrapt werd door menselijk kwaad, krijgt op paradoxale wijze een stem. Het verlangen naar leven dat het hart van het slachtoffer bewoont, wordt niet verstikt door het menselijk geweld. Nee, dit verlangen wordt bevrijd, juist doordat haar onschuld is gekwetst. De roep van dit verlangen bereikt God en veroorzaakt zijn ingrijpen.

Dezelfde dynamiek werkt in het hart van de heilsgeschiedenis, in het Exodusverhaal. God daalt niet naar de aarde af vanwege een bepaalde menselijke krachttoer of opoffering, maar door de roep die voortkomt uit onderdrukking. Het gejammer van de slaven brengt een vèr reikend bevrijdingsproces op gang, waarin God aanwezig is (zie Exodus 2,23-25).

Met de profeten van Israël wordt een nieuwe stap gezet. Ze ervaren zelf aan den lijve dat God, de Onschuldige bij uitstek, verworpen wordt door een volk dat zichzelf genoeg wil zijn. Hosea bijvoorbeeld, wordt gedwongen om geduldig het verraad van zijn geliefde te verdragen. Zo fungeert hij als beeld van Gods trouw aan zijn ontrouwe volk. Of Jeremia: hij wordt blootgesteld aan uitsluiting en vervolging: "een man met wie het hele land vecht en ruziet". Hij is veroordeeld tot een eenzaam leven met een "ongeneeslijke wond" (Jr 15,10.17-18). Deze mensen lijden omdat ze niet gehoord en begrepen worden. Het duurde lang voordat men begreep dat ze ons zo een kijkje geven in Gods hart.

Het leven van de profeten laat niet alleen zien dat het lijden van onschuldigen God aanzet tot handelen om de rechtvaardigheid te herstellen. Het lijden is ook de plaats bij uitstek waar mensen Gods mysterie binnen kunnen treden. De mysterieuze persoon die we vinden in Jesaja 40-55 laat ons ten volle een beeld van deze waarheid zien. Het gaat hier om iemand die beschreven wordt als de minste van de minste mensen, een geminachte. Hij trekt als een magneet al het kwaad van de anderen aan om het te veranderen in lijden (zie Js 53). Maar deze mens, die schijnbaar verworpen wordt, is eigenlijk Gods Dienaar: iemand die op aarde het goddelijk heilsplan verwerkelijkt. Als het "de Heer heeft behaagd hem ziek te maken en te breken" (Js 53,10), gebeurt dit om hem te verheffen voor de ogen van iedereen. Zo kan iedereen zien hoe God handelt: God verzoent degenen die Hem verwerpen met zichzelf; Hij belast zichzelf met de gevolgen van hun ontrouw.

Voegt Jezus’ leven hier nog iets aan toe?

Het is niet toevallig dat de eerste christenen stil bleven staan bij deze hoofdstukken van Jesaja. Zij zochten in de Schriften duidelijkheid over het lot van hun meester Jezus. De genezingen die Hij verricht, getuigen al van zijn wil om het lijden van anderen uit liefde op zich te nemen (zie Matteüs 8,16-17). De vicieuze cirkel van het kwaad wordt vooral doorbroken door de manier waarop Hij een gruwelijke dood tegemoet gaat. De veroordeling van een rechtvaardige, die daarop antwoordt met vergeving (zie Lucas 23,47.34), maakt de vervulling van Gods plan, de rechtvaardiging van velen, mogelijk (zie Jesaja 53,10-11). Anders gezegd: het lijden van een onschuldige tot het einde toe geeft aan alle mensen hun onschuld terug. Jezus’ bloed "roept nog krachtiger dan het bloed van Abel" (Hebreeën 12,24), omdat door deze roep God op aarde komt als onuitputtelijke bron van nieuw leven.

Het laatste boek van de bijbel, de Openbaring van Johannes, formuleert dit proces in hoofdstuk 6 met het visioen van het verloop van de menselijke geschiedenis. Het gaat hier over een boekrol met zeven zegels. De vier eerste zegels beschrijven de mensheid die aan zichzelf overgelaten is. Ze daalt onverbiddelijk af naar de dood. Met het vijfde zegel begint de tegengestelde beweging, het heilshandelen van God. En dit begint nu juist met het luide roepen van de "zielen van hen die vermoord waren…" (Apk 6,9-11). Deze zielen zijn niet alleen de christelijke martelaren, maar "al het onschuldige bloed dat op aarde vergoten is vanaf het bloed van de onschuldige Abel" (Matteüs 23,35; zie Apokalyps 18,24). God laat uit het bloed van onschuldigen een kracht voortkomen die de vernietigende gevolgen van het geweld dwarsboomt. Hun schijnbare nederlaag brengt een bevrijdingsbeweging op gang die zijn hoogtepunt bereikt in Christus’ kruis.

Dit wordt duidelijk als het volgende zegel geopend wordt. Dan is er sprake van "de grote Dag van de toorn van het Lam" (Apk 6,17). "Gods toorn" wordt in de bijbel gebruikt als een technische term om zijn antwoord op de zonde uit te drukken. God is erop gericht om de vertrapte rechtvaardigheid te herstellen. Deze tekst spreekt over de daad waardoor Jezus al het menselijk kwaad op zich neemt. Hij gaat in zijn eigen lichaam tot het uiterste toe gebukt onder de gevolgen van dit kwaad(zie 1 Petrus 2,21-24).

Jezus deelt het lot van alle onschuldige slachtoffers, als Hij zijn leven tot het einde toe wegschenkt. Zo bevestigt Hij dat hun leed niet tevergeefs was. Hij integreert hun lijden in zijn eigen relatie met Hem die Hij Abba, Vader, noemt. Omdat de Vader altijd luistert (Johannes 11,42), hebben wij de zekerheid dat dit lijden niet verloren gaat. Het heeft de verdwijning van de oude wereldorde ten gevolge, die gekenmerkt wordt door onrechtvaardigheid. Ook leidt dit lijden tot het verschijnen van "een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen" (2 Petrus 3,13). Dit is het definitieve, want doorleefde antwoord dat aan Iwan Karamazov en Job gegeven wordt: God verdraagt geen enkel ogenblik het lijden van onschuldige mensen. In zijn enige Zoon drinkt God, samen met de onschuldigen, de bittere beker van het lijden tot op de bodem toe uit. Zo vormt Hij hem om tot beker van het heil voor iedereen.

Brief uit Taizé: 2003/6

Bijgewerkt: 25 augustus 2004