Bijbelteksten met uitleg
Oktober
Straks zult u het land binnengaan dat de HEER, uw God, u als grondgebied zal geven. U zult het in bezit nemen en er gaan wonen. U zult er de oogst kunnen binnenhalen. Als u daarvan dan het eerste en beste deel in een mand meeneemt naar de plaats die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen, en u verschijnt er voor de priester die daar op dat moment dienstdoet, zeg dan het volgende tegen hem: ‘Hiermee verklaar ik voor de HEER, uw God, dat ik het land waarvan de HEER onze voorouders onder ede heeft beloofd dat hij het ons zou geven, ben binnengegaan.’ Als de priester de mand in ontvangst heeft genomen en die voor het altaar van de HEER, uw God, heeft neergezet, moet u het volgende voor de HEER belijden: ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. Toen klaagden we de HEER, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. En de HEER bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. HEER, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt.’ Bied de HEER, uw God, zo uw gaven aan en kniel voor hem neer. Daarna mag u, samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij u wonen, een feestmaal houden met al het goede dat u en uw familie van hem hebben ontvangen. (Deuteronomium 26:1-11)
Deze tekst beschrijft het doel en de basisstructuur van de godsdienst van Israël. God schonk, onverwacht en om niet, nieuw leven aan een groep statenloze burgers en maakte hen tot een volk waarmee Hij een heel speciale band wilde onderhouden. Hij gaf hen een ‘land van melk en honing’ om in te wonen. De leden van dit volk worden opgeroepen om dit goddelijk initiatief te beantwoorden en hun dankbaarheid te tonen door een deel van wat God hen heeft gegeven, aan Hem terug te geven. Maar hoe kunnen wij iets geven aan de onzichtbare God? Zo ontstond de georganiseerde vorm van godsdienst, die het mensen mogelijk maakt een symbolische gave aan God aan te bieden en op die manier uitdrukking te geven aan hun verbondenheid met Hem.
Zo neemt de boer in de oogsttijd een deel van de opbrengst van het land en brengt die naar een heiligdom of een tempel: een plaats die aan God is toegewijd. Hij geeft zijn gaven aan iemand die daar speciaal voor is aangesteld, een priester, die de gave in Gods naam ontvangt en deze op symbolische wijze aan God overdraagt door ze op het altaar te plaatsen: een ontmoetingsplaats tussen hemel en aarde. Dan laat de priester de gave op één of andere manier verdwijnen, door ze te verbranden of op te eten. Dit teruggeven aan God wat Hij ons heeft gegeven, dat in de Bijbel bekend staat als offeren, geeft uitdrukking aan de relatie tussen de beide deelnemers en versterkt deze. Het doet de hoop herleven dat God er altijd zal zijn voor zijn getrouwen en dat Hij voor hen zal blijven zorgen. Zo beseffen zij dat uiteindelijk alles een gave is en dat de diepste zin van hun bestaan niet ligt in hun eigen inspanningen, maar in het vertrouwen dat God hen voortdurend leidt en beschermt.
Voor de mensen uit de Bijbel was offeren dus geen saaie plicht en nog minder iets moeilijks, maar het betekende een vreugdevolle tijd waarin hun relatie met de Bron van het leven werd hernieuwd: Daarna mag u,.… een feestmaal houden met al het goede dat u en uw familie van Hem hebben ontvangen’. Naar de tempel gaan betekende de belangrijke gebeurtenissen uit het verleden gedenken, uitdrukking geven aan je huidige dankbaarheid en je vertrouwen in God en, als resultaat van dit alles, je hoop voor de toekomst laten groeien. Daarnaast is het ook een tastbare ervaring van je verbondenheid met de rest van de gelovigen.
Door de komst van Jezus Messias wordt deze bestaansdimensie niet opgeheven, maar juist nog concreter. Jezus schenkt geen materiële – en dus symbolische – gaven aan Degene die Hij Vader noemt. Nee, zijn hele bestaan is een geschenk aan de Vader, dat tot uitdrukking komt in een leven voor anderen en wordt samengevat in zijn kruisdood. Zoals de brief aan de Hebreeën het zegt: ‘Hij offerde voor eens en altijd toen Hij het offer van zijn leven bracht’. (7:27; zie ook 9:25-26 en 10:10) Zo zijn ook wij op onze beurt geroepen om ons leven om te vormen tot een geschenk. Paulus schrijft aan de Christenen van Rome: “Ik vraag u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.” (Romeinen 12:1) Mensen die geloven, weten dat alles een geschenk is. Daarom verlangen zij maar één ding: alles teruggeven aan die Ene die hen zo overvloedig zegent met materiële en geestelijke gaven.
Is het mogelijk om te leven vanuit de dankbaarheid? Waarom is het vaak gemakkelijker God om iets te vragen dan Hem te danken voor al het goede dat wij mochten ontvangen?
Door wat voor manier van leven en door welke concrete daden kan ik mijn leven omvormen tot een geschenk aan God?
“Barmhartigheid wil Ik, en geen offer” (Hosea 6:6; Mattëus 9:13). Hoe kunnen we deze tekst verstaan in de context van wat hierboven is geschreven?